-
1 offrir
offrir [ofrier]1 aanbieden ⇒ geven, bieden♦voorbeelden:qu'est-ce que je vous offre? • wat mag ik u aanbieden?offrir aux regards • de aanblik bieden♦voorbeelden:s'offrir aux yeux • zich aan de ogen voordoen¶ s'offrir qc. • zich iets veroorloven, iets kopenil s'est offert de longues vacances • hij heeft een lange vakantie genomenv1) (aan)bieden2) vertonen -
2 s'offrir aux yeux
s'offrir aux yeux -
3 turn up
te voorschijn komen, (voor de dag) komen, (komen) opdagen, verschijnen, zich vertonen, zich opdoen, zich voordoen (gelegenheid, betrekking); opdraaien (lamo); keren (kaart), opzetten (kraag)turn up4 naar boven gedraaid/gebogen zijn♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vinden3 naar boven draaien/keren ⇒ opzetten 〈 kraag〉; omslaan 〈 mouw, pijp〉; omhoogslaan, om(hoog)vouwen; opslaan 〈 ogen〉♦voorbeelden:turn it up! • stop er mee!
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский